peeuwen
Uiterlijk
- peeu·wen
- Vermoedelijk klanknabootsend [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
peeuwen |
peeuwde |
gepeeuwd |
zwak -d | volledig |
peeuwen
- inergatief zeuren, zaniken, huilen, janken
- ▸ "Je moet niet zo peeuwen (janken, piepen), wat meer uitgesproken wordt als pieuwen." Het woord "Peeuwen" ken ik van mijn Zaanse vriendin.[2]
- ▸ [Niet zaans, m]aar Zeeuws. Hier wordt ook gepeeuwd, waarbij de ee een soort klank is tussen een lange eeeee en een lange ieieiieie. Het betekent hier jammeren, zeuren, klagen.[3]
- inergatief door beide armen uit te strekken met de hand de lengte van iets schatten, vamen
- Het woord peeuwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ peeuwen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Monique D*“Peeuwen, geen zaans?” (21 maart 2009), Ouders.nl
- ↑ Weblink bron Tirza G*“Niet zaans” (21 maart 2009), Ouders.nl
- ↑ Weblink bron “Loquela” (1907), Veen