pauk
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pauk
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘slaginstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1717 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pauk | pauken |
verkleinwoord | paukje | paukjes |
Zelfstandig naamwoord
- (muziekinstrument) een grote verstembare keteltrommel zoals gebruikt in een orkest
- De pauken zijn belangrijke instrumenten bij vele symfonische stukken.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een grote verstembare keteltrommel zoals gebruikt in een orkest
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pauken |
pauk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pauken
- Ik pauk.
- gebiedende wijs van pauken
- Pauk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pauken
- Pauk je?
Gangbaarheid
- Het woord pauk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "pauk" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.