Naar inhoud springen

passi

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: pässi


passi

  1. eerste persoon enkelvoud subjunctief presens van passar
  2. derde persoon enkelvoud subjunctief presens van passar
  3. derde persoon enkelvoud imperatief presens van passar


passi

  1. paspoort
  1. Afgeleid van het Zweedse pass
  1. (jachttaal) wachten
    olla passissa
    op de loer liggen
  1. Afgeleid van het Zweedse pass
  1. (sport) passen ((volleybal) werpen van de bal naar een teamgenoot voor een aanval)
  1. (paardrijden) pace (telgang, laterale gang van een paard)


passi

  1. tweede persoon enkelvoud indicatief presens van passare
  2. eerste persoon enkelvoud subjunctief presens van passare
  3. tweede persoon enkelvoud subjunctief presens van passare
  4. derde persoon enkelvoud subjunctief presens van passare
  5. derde persoon enkelvoud imperatief presens van passare

passi m passi m mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord passo


passi

  1. Participium perfectum passief van patī genitief mannelijk enkelvoud
  2. Participium perfectum passief van patī genitief onzijdig enkelvoud
  3. Participium perfectum passief van patī nominatief mannelijk meervoud
  4. Participium perfectum passief van patī vocatief mannelijk meervoud