parallelcollega

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ral·lel·col·le·ga
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord parallelcollega parallelcollega's
parallelcollegae
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de parallelcollegam

  1. (onderwijs) (basisonderwijs) groepsleerkracht van een andere groep in hetzelfde leerjaar
     'Op onze school is juf Inge gek op wetenschappen en chemie', zegt directeur Caroline Criel. ' Ze vroeg me of ze mocht deelnemen aan de Atomiumwedstrijd. Juf Inge haar argumenten waren sterk en ik gaf haar groen licht. Collegiaal zoals ze is, sleurde ze haar parallelcollega, juf Liesbeth, mee in het project 'Mooi en cool met chemie'. Niemand kon vermoeden dat ik een telefoontje zou krijgen met de boodschap dat zowel 5 LA als 5 LB genomineerd werden.'[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 18 juni 2020 Weblink bron
    Ann Braeckman
    “Stem Pius X naar het Atomium : Pius X-school heeft twee nominaties op zak voor Ketnetwedstrijd” (20 januari 2010) op nieuwsblad.be