Naar inhoud springen

overval

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·val
enkelvoud meervoud
naamwoord overval overvallen
verkleinwoord overvalletje overvalletjes

Zelfstandig naamwoord

óverval m [1]

  1. een plotselinge aanval, gewoonlijk van misdadige aard
    • Bij deze overval werd twee miljoen buitgemaakt. 
    • Een overval met dodelijke afloop, vier verdachten, maar tegen een van hen is weinig bewijs. Dan zet de officier van justitie druk op de zaak en verklaart de rechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk, iets dat zelden voorkomt. Donderdag oordeelt het gerechtshof over de rol van het OM. [2] 
  2. poging tot vijandige overname van een bedrijf
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
overvallen

óverval

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvallen
    • ... dat ik óverval. 
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
overvallen

overvál

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvallen
    • Ik overval. 
  2. gebiedende wijs van overvallen
    • Overval! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvallen
    • Overval je? 


Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen