overval
Nederlands
Uitspraak
Uitspraak
Woordafbreking
- over·val
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | overval | overvallen |
verkleinwoord | overvalletje | overvalletjes |
Zelfstandig naamwoord
- een plotselinge aanval, gewoonlijk van misdadige aard
- Bij deze overval werd twee miljoen buitgemaakt.
- Een overval met dodelijke afloop, vier verdachten, maar tegen een van hen is weinig bewijs. Dan zet de officier van justitie druk op de zaak en verklaart de rechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk, iets dat zelden voorkomt. Donderdag oordeelt het gerechtshof over de rol van het OM. [2]
- poging tot vijandige overname van een bedrijf
Hyponiemen
- atoomoverval, bankoverval, beursoverval, cyberoverval, gijzeloverval, luchtoverval, roofoverval, treinoverval, woningoverval
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overvallen |
óverval
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvallen
- ... dat ik óverval.
Synoniemen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overvallen |
overvál
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvallen
- Ik overval.
- gebiedende wijs van overvallen
- Overval!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvallen
- Overval je?
Gangbaarheid
- Het woord overval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overval" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Freek Schravesande 24 juli 2019 Een overval, een getuige en een aanklager die wil scoren
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be