opzetter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·zet·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van opzetten met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opzetter | opzetters |
verkleinwoord | opzettertje | opzettertjes |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die dieren prepareert zodat ze tentoongesteld kunnen worden
- Maar gaandeweg verschuift de aandacht van de opzetters en hun problemen naar de eigenaars van de beesten en hun beweegredenen. [2]
- Samen met een taxidermist (een opzetter van dieren) omwikkelde ze de vis met in formaline gedrenkte doeken, in de hoop hem in elk geval goed te kunnen houden tot een ichtyoloog (vissendeskundige) hem zou onderzoeken. [3]
- iemand die een activiteit start
- Fons van Westerloo (50) is in Nederland kampioen opzetter van televisiezenders. Of beter uitgedrukt - corrigeert hij gezeten in de Amsterdamse burelen van SBS6, waarvan hij thans directeur is - “opzetten of uit het slop halen”. [4]
Synoniemen
- [1] taxidermist
- [2] aanzetter
Gangbaarheid
- Het woord opzetter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "opzetter" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Jeroen van der Kris 28 november 1997 Beesten zijn tenminste betrouwbaar
- ↑ NRC Felix Eijgenraam 14 maart 1992 LEVENDE MONSTERS UIT DE OERTIJD
- ↑ NRC Raymond van den Boogaard 25 januari 1997 SBS6-directeur Fons van Westerloo: 'Hoe rommelig ook, televisie is tóch een vak'
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be