aanzetter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·zet·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanzetter aanzetters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

aanzetter m [2]

  1. iemand die anderen stimuleert om bepaalde dingen te gaan doen
    • De aanzetter is iemand die je het juiste duwtje in de rug geeft, een persoon die je doet nadenken. Deze collega motiveert je om je te herpakken na een fout en zorgt ervoor dat er dingen gebeuren. In je team wil je deze persoon liefst zo energiek en enthousiast mogelijk houden. [3] 
    • Ikea is het beu dat tieners overnachten in zijn vestigingen. Aanzetters: Youtube-collectief Bakuna Fatata, twee Gentse jongens die leven volgens het motto ‘heb geen spijt van wat je deed, maar van wat je niet deed in het leven’. [4] 
    • Nu is hij 's zondags tussen twaalf en twee op Stads FM. Daarin gaat hij er opnieuw stevig in. Zo zijn Joden 'de aanzetters tot de slavernij', is PvdA-Tweede Kamerlid Jeroen Dijsselbloem een 'kampbewaarder' en gebruikte Hitler dezelfde terminologie als burgemeester Job Cohen nu. [5] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen