opzet
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·zet
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | opzet | opzetten |
verkleinwoord | opzetje | opzetjes |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | opzet | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
opzet
- v/m de manier waarop aan iets vorm gegeven is
- De opzet van deze procedure laat veel te wensen over.
- o het onderdeel zijn van een zo gewenst plan
- Was het werkelijk opzet dat zij aangereden werd?
Vertalingen
2. het onderdeel zijn van een zo gewenst plan
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opzetten |
opzet
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opzetten
- ... dat ik opzet.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opzetten
- ... dat jij opzet.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opzetten
- ... dat hij opzet.
Gangbaarheid
- Het woord opzet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opzet" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be