Naar inhoud springen

opzet

Uit WikiWoordenboek
Versie door HydrizBot (overleg | bijdragen) op 1 mei 2017 om 01:36 (Robot: opschonen van oude interwikilinks)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·zet
1 enkelvoud meervoud
naamwoord opzet opzetten
verkleinwoord opzetje opzetjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord opzet -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

opzet

  1. v/m de manier waarop aan iets vorm gegeven is
    • De opzet van deze procedure laat veel te wensen over. 
  2. o het onderdeel zijn van een zo gewenst plan
    • Was het werkelijk opzet dat zij aangereden werd? 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
opzetten

opzet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opzetten
    • ... dat ik opzet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opzetten
    • ... dat jij opzet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opzetten
    • ... dat hij opzet. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be