ophaler

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·ha·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ophaler ophalers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ophalerm

  1. (beroep) iemand die iets bij iemand wegneemt om het ergens anders naartoe te brengen
    • Gebruikte bakolie wordt steeds vaker en op steeds grotere schaal gestolen uit horecagelegenheden in New York. De olie vormt een belangrijk bestanddeel van biodiesel, een duurzame energiebron. De bakolie verdwijnt tot woede van restauranthouders en legale ophalers steeds sneller uit de opslagtanks, berichtte maandag de New York Post. [3] 
    • De sluiting van een te volle stortplaats leidde tot deze ’vuilniscrisis’. Buurtbewoners hadden genoeg van de troep en blokkeerden de toegang daar. De ophalers legden hun werk neer. Het was de bedoeling van autoriteiten om de afval naar Rusland te sturen. Dat ging niet door. Nu komen er twee stortplaatsen bij, net buiten de stad. [4] 
  2. iemand die een reiziger naar huis brengt na het voltooien van een reis
    • Door alle stress zou je het zomaar kunnen vergeten, maar vergeet achterblijvers en ophalers niet door te geven dat je later landt danwel aankomt. [5] 
Hyponiemen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen