opdruk
Uiterlijk
- op·druk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opdruk | opdrukken |
verkleinwoord | opdrukje | opdrukjes |
opdruk m
- een op een doek of verpakking door drukken aangebrachte tekst
- (sport) een oefening waarbij men het lichaam met de handen van de grond opdrukt
- (muziek) het verhogen van de toon van een snaarinstrument, met name een elektrische gitaar, door een snaar enigszins te verbuigen
- zware trein die op een heuvel of ander lastig traject door een extra locomotief geduwd wordt
vervoeging van |
---|
opdrukken |
opdruk
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opdrukken
- ... dat ik opdruk.
- Het woord opdruk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opdruk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Muziek in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %