onvatbaar
Uiterlijk
- on·vat·baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onvatbaar | onvatbaarder | onvatbaarst |
verbogen | onvatbare | onvatbaardere | onvatbaarste |
partitief | onvatbaars | onvatbaarders | - |
onvatbaar
1. immuun, resistent
- Het woord onvatbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onvatbaar" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be