onheus
Uiterlijk
- on·heus
- In de betekenis van ‘onbeleefd’ voor het eerst aangetroffen in 1642 [1]
- antoniem van heus met het voorvoegsel on- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onheus | onheuser | onheust |
verbogen | onheuse | onheusere | onheuste |
partitief | onheus | onheusers | - |
onheus [3]
- niet voorkomend
- Het woord onheus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onheus" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "onheus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ onheus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be