ongepastheid

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  ongepastheid    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• on·ge·past·heid

Woordherkomst en -opbouw

• afleiding van gepast met het voorvoegsel on- met het achtervoegsel -heid

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	ongepastheid	ongepastheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ongepastheid v

1. gedrag dat niet netjes is; gedrag dat onbehoorlijk is

   ▸ Ze legde haar hand op zijn lippen en al voelde ze de ongepastheid van haar gebaar, het kon haar niks schelen.

   ▸ Buckingham Palace heeft alle aantijgingen "van ongepastheid met minderjarigen" aan het adres van de prins altijd afgedaan als "vals en zonder enige basis".

Synoniemen

• stijlloosheid, onbetamelijkheid

Vertalingen

    1. gedrag dat niet netjes is; gedrag dat onbehoorlijk is   

Engels: rudeness (en), unmannerliness (en), inappropriateness (en)

Gangbaarheid

• Het woord ongepastheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.