oestrus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oes·trus
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord oestrus oestrussen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de oestrusm

  1. (dierkunde) vruchtbare periode van een vrouwelijk dier
  2. (tweevleugeligen) benaming voor vliegen uit het geslacht Oestridae op Wikispecies in de familie van de horzels
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

22 % van de Nederlanders;
19 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen