oestrus
- oes·trus
- uit het Latijn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oestrus | oestrussen |
verkleinwoord |
de oestrus m
- (dierkunde) vruchtbare periode van een vrouwelijk dier
- (tweevleugeligen) benaming voor vliegen uit het geslacht Oestridae in de familie van de horzels
1. vruchtbare periode van een vrouwelijk dier
- Het woord oestrus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oestrus" herkend door:
22 % | van de Nederlanders; |
19 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ oestrus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Dierkunde in het Nederlands
- Tweevleugeligen in het Nederlands
- Insecten in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 22 %
- Prevalentie Vlaanderen 19 %