noordeling
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: noordeling (hulp, bestand)
Woordafbreking
- noor·de·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noordeling | noordelingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
noordeling m
- iemand uit het noorden
- Veel Noordelingen hebben het idee dat er niet naar hen wordt geluisterd: "Noord wordt verkwanseld."[1]
- Toen 'noordeling' Hanna Bijl werd bedreigd op de pont, schoot niemand te hulp. Parool lezer Hans Al vraagt zich af waarom de kapitein geen initiatief nam.[2]
- Volgens RTV Noord heeft de man als dank een fles Beerenburg gekregen van de natte jongen en zijn moeder. En dat is genoeg eer voor de nuchtere Noordeling: Ík lust het wel dus het past wel.'[3]
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord noordeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Het Parool RUUD VAN DIJK 13 DECEMBER 2017 'We zullen blijer zijn met 'kleine wereldstad'Amsterdam'
- ↑ Het Parool 14 AUGUSTUS 2017 'Waarom grijpt het pontpersoneel niet in?'
- ↑ Tubantia 12-01-17 Bejaarde op sloffen redt uitgegleden kind uit kanaal