nieuwheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nieuw·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nieuwheid nieuwheden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de nieuwheidv

  1. het feit dat iets nieuw is
    • De nieuwheid is er snel vanaf. 
Vertalingen

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be