nestel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- nes·tel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘veter, schoudersieraad’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1380 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nestel | nestels |
verkleinwoord | nesteltje | nesteltjes |
Zelfstandig naamwoord
nestel m
- (schoeisel) een metalen of kunststoffen ringetje of buisje aan het eind van een veter dat rafelen tegengaat
- Je moet het nesteltje niet van de veter halen, want dan krijg je een kwast.
Synoniemen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
nestelen |
nestel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nestelen
- Ik nestel.
- gebiedende wijs van nestelen
- Nestel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nestelen
- Nestel je?
Gangbaarheid
- Het woord nestel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "nestel" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.