namaak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·maak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord namaak namaken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de namaakm

  1. al wat nagemaakt (niet echt) is
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
namaken

namaak

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van namaken
    • ... dat ik namaak. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen