minderwaardigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • min·der·waar·dig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord minderwaardigheid minderwaardigheden
verkleinwoord minderwaardigheidje minderwaardigheidjes

Zelfstandig naamwoord

de minderwaardigheidv

  1. het gevoel minder waard te zijn of het gevoel dat iets minder waard is.
     Maar bewijsvoering ging over iets anders dan over retorische minderwaardigheid.[1]
Afgeleide begrippen
Synoniemen
Vertalingen


Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044633535
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be