Naar inhoud springen

mince

Uit WikiWoordenboek
  • Afkomstig van het Middelengelse werkwoord mincen, minsen, uit het Frans (of beïnvloed door het Frans) mincer 'fijnhakken', mince.

mince

  1. (kookkunst) gehakt (van vlees, of gedroogde vruchten en noten)
  2. (figuurlijk) gekunstelde of nichterige manier van lopen of van spreken
vervoeging
onbepaalde wijs to  mince 
he/she/it  minces 
verleden tijd  minced 
voltooid
deelwoord
 minced 
onvoltooid
deelwoord
 mincing 
gebiedende wijs  mince 

mince

  1. (kookkunst) overgankelijk fijnhakken (m.n. van vlees)
  2. (figuurlijk) overgankelijk (woorden) op een omslachtige, indirecte wijze uitspreken, wollig praten
  3. (figuurlijk) onovergankelijk op een geaffecteerde wijze lopen
  4. (figuurlijk) onovergankelijk zich op een geaffecteerde wijze, nichterig gedragen
  • to mince one's words.
op een niet-confronterende wijze spreken, indirect of omslachtig spreken, wollig praten.
  • a minced oath.
een verkapte vloek.
  1. fijn(gebouwd), slank
  2. (figuurlijk) mager, zwak, onaanzienlijk

mince

  1. (spreektaal) (bastaardvloek) verdorie! krijg nou wat! [1]