Naar inhoud springen

maagd

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Maagd
  • maagd
  • In de betekenis van ‘ongerepte jonge vrouw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100.[1]
  • erfwoord: Middelnederlands māghet, maecht, mēget, meecht ‘jonkvrouw, dienstmaagd’, ontwikkeld uit Oergermaans *magaþi- ‘jonge, huwbare vrouw’, afleiding op vervrouwelijkend *-aþi uit *magu- ‘jongen’.[2] Evenals Duits Magd, Oudfries mageth, megeth, Oudengels mægeþ en Gotisch magaþs.
enkelvoud meervoud
naamwoord maagd maagden
verkleinwoord maagdje maagdjes

demaagdv

  1. iemand die nog nooit geslachtsgemeenschap gehad heeft
    • Vele gelovigen besluiten maagd te blijven tot het huwelijk. 
  2. vrouwelijke bediende
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]