maagd
Uiterlijk
- maagd
- In de betekenis van ‘ongerepte jonge vrouw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100.[1]
- erfwoord: Middelnederlands māghet, maecht, mēget, meecht ‘jonkvrouw, dienstmaagd’, ontwikkeld uit Oergermaans *magaþi- ‘jonge, huwbare vrouw’, afleiding op vervrouwelijkend *-aþi uit *magu- ‘jongen’.[2] Evenals Duits Magd, Oudfries mageth, megeth, Oudengels mægeþ en Gotisch magaþs.
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | maagd | maagden |
| verkleinwoord | maagdje | maagdjes |
de maagd v
- iemand die nog nooit geslachtsgemeenschap gehad heeft
- Vele gelovigen besluiten maagd te blijven tot het huwelijk.
- vrouwelijke bediende
- Het woord maagd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "maagd" herkend door:
| 99 % | van de Nederlanders; |
| 100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "maagd" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ maagd op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %