loofhut

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • loof·hut
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord loofhut loofhutten
verkleinwoord loofhutje loofhutjes

Zelfstandig naamwoord

de loofhutv / m

  1. hut gemaakt van bladeren
  2. (religie) hut waarin joden het Loofhuttenfeest vieren[1]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen