legplank

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leg·plank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord legplank legplanken
verkleinwoord legplankje legplankjes

Zelfstandig naamwoord

de legplankv / m

  1. horizontale plank waarop men bijvoorbeeld kleding kan bergen
    • Kasten en salontafels ontbreken, passagiers moeten het qua bergruimte doen met de vloer en een enkele legplank. Iedere hut heeft wel een eigen badkamer met douche en toilet en een raam dat open en dicht kan worden gedaan. [2] 
    • U stelt uw ideale kledingrek zelf samen door te kiezen voor uw favoriete opstelling, kleur en afwerking, al dan niet met extra roedes of legplanken, tot zelfs een uitklapbaar bureaublad. [3] 
    • Voor die ruimte bedachten we, opnieuw samen met Pl/ank, een grote kastenwand in multiplex met gele accenten. ‘Het uitgangspunt van het ontwerp bestaat uit één grote kast. Die hebben we ‘geknipt’ en opgedeeld in legplanken en dozen, en rondom de living verspreid. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad 12-07-2006 EasyCruise gooit regels overboord
  3. De Standaard 28/04/2014 door Ellen De Muynck Belgische blikvangers in de slaapkamer
  4. De Standaard 03 MEI 2014 Karin Eeckhout,Foto’s Lisa Van Damme Donker rijhuis wordt baken van licht
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be