leef samen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leef sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenleven

leef (…) samen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenleven
    • Ik leef samen. 
  2. gebiedende wijs van samenleven
    • Leef samen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenleven
    • Leef je samen? 

Gangbaarheid