leef
Uiterlijk
- leef
vervoeging van |
---|
leven |
leef
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leven
- Ik leef.
- gebiedende wijs van leven
- Leef!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leven
- Leef je?
- ▸ Boven alles deed het me beseffen hoe veel geluk ik heb dat ik in een vrij land leef, waar mijn dochters kunnen doen wat ze willen en ongestoord naar school kunnen gaan.[1]
- ▸ Toch bleef hij optimistisch: alles was oplosbaar met vertrouwen. "Als je elkaar echt vertrouwt, dan leef je niet in een maatschappij, maar in een samenleving. Dan doe je het samen. Als we dat nou weer meer gaan doen..."[2]
- Het woord leef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Weblink bron
Dik Verkuil“Het vertrouwen van Jan Terlouw was zijn kracht en zijn zwakte” (16 mei 2025), NOS
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
leef |
geleef gelewe |
volledig |
leef
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Woorden in het Afrikaans
- Woorden in het Afrikaans met audioweergave
- Niet-samengesteld werkwoord in het Afrikaans
- Werkwoord in het Afrikaans