løgner
Uiterlijk
- løg·ner
Naar frequentie | 1658 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | løgner | løgneren | løgnere | løgnerne |
genitief | løgners | løgnerens | løgneres | løgnernes |
løgner m
- leugenaar
- «En løgner tror man ikke, selv når han snakker sant.»
- Een leugenaar wordt niet geloofd, zelfs wanneer hij de waarheid spreekt. (Een leugenaar wordt niet geloofd, al zweert hij bij zijn ziel en hoofd.)
- «En løgner tror man ikke, selv når han snakker sant.»