Naar inhoud springen

kronen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kro·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kronen
kroonde
gekroond
zwak -d volledig

Werkwoord

kronen

  1. overgankelijk iemand tot koning of koningin maken door hem of haar in een ceremonie een kroon op het hoofd te zetten
    • Hij werd op die dag gekroond. 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de kronenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kroon

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be