kouter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kou·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn of Frans, in de betekenis van ‘ploegijzer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1118 [1]
- Naamwoord van handeling van kouten met het achtervoegsel -er [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kouter | kouters |
verkleinwoord | koutertje | koutertjes |
Zelfstandig naamwoord
- het verticale mes voor de ploegschaar
- (formeel) ploeg
Gangbaarheid
- Het woord kouter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kouter" herkend door:
30 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[7] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kouter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kouter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ kouter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be