kouten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kou·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘praten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kouten
koutte
gekout
zwak -t volledig

Werkwoord

kouten

  1. inergatief gezellig praten zonder al te veel diepgang
  2. (verouderd) praten

Zelfstandig naamwoord

de koutenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kout

Gangbaarheid

43 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen