kluizenaar

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Kluizenaar

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klui·ze·naar
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘heremiet’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
  • Afgeleid van kluis met het achtervoegsel -enaar [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kluizenaar kluizenaars
kluizenaren
verkleinwoord kluizenaartje kluizenaartjes

Zelfstandig naamwoord

kluizenaar m

  1. iemand die alleen en in afzondering leeft
     Tijdens het lopen was ik vaak een kluizenaar, in het gezelschap van mijn gedachten.[3]
  2. (biologie) nonvlinder Lymantria monacha op Wikispecies
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen