kegelaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

kegelaars bij een herberg
Uitspraak
Woordafbreking
  • ke·ge·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kegelaar kegelaars
verkleinwoord kegelaartje kegelaartjes

Zelfstandig naamwoord

de kegelaarm

  1. (sport) beoefenaar van de kegelsport
    • Het begin was moeilijk. We konden geen bal op de baan houden. We hielden het niet droog toen Herman Soepboer, een ervaren plaatselijke kegelaar ons wegwijs maakte. We moesten de bal een eindje van de kant en met de punt op kwart voor twaalf, op de baan zetten. Bij het gooien van een poedel, moesten we de punt omhoog of naar beneden bijdraaien. Ook adviseerde hij ons de bal na een aanloop van twee passen met een hand en gestrekte arm voor de streep weg te zetten.” [2] 
    • Jean Thans, ere-voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Kegel Bond (KNKB), is gerehabiliteerd voor de dopingzaak waarin hij was betrokken. De 58-jarige Maastrichtenaar was in maart van dit jaar positief bevonden, omdat hij na een hartoperatie op doktersvoorschrift een plaspil slikte met daarin de verboden stof hydochloorthiazide. Ondanks een medisch attest werd Thans positief bevonden en volgde een berisping. De kegelaar vocht die straf met succes aan. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen