kankerstok

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan·ker·stok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kankerstok kankerstokken
verkleinwoord kankerstokje kankerstokjes

Zelfstandig naamwoord

de kankerstokm

  1. afkeurende benaming voor sigaretten of sigaren
     Na bijna acht maanden de kankerstok genegeerd te hebben, kwam samen met de eerste glazen rode wijn ook het desastreuze verlangen naar nicotine terug.[1]
     Hoe haal je het in je hoofd om haar zo'n kankerstok aan te bieden? Ik wil niet dat mijn zeventienjarige dochter sigaren rookt.[2]
     Ik rookte mijn kankerstok op terwijl ik keek naar de zon die achter de bomen zakte.[3]
     We hebben hem zwijgzaam en ongelovig aangekeken, zoals we het zelfs allang niet meer deden bij rokers die met veel aplomb beweerden definitief te breken met de kankerstok, en die we 's anderendaags op zwiergeveerde schreden weer de zuipknijp zagen betreden met een zware sigaar tussen de tanden.[4]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Een lastig portret: dagboek 1994-1996” (1998), Querido, ISBN 9789021477008, p. 110
  2. Bronlink Weblink bron “Troost” (2005), Dedicon, ISBN 9789057592010, p. 66
  3. Bronlink Weblink bron
    Tanya Byron
    “Niets is wat het lijkt: belevenissen van een klinisch psychologe” (2014), Unieboek/Het Spectrum op Wikipedia, ISBN 9789000336548, p. 142
  4. Bronlink Weblink bron “De laatste liefde van mijn moeder, De helaasheid der dingen, Kaddisj voor een kut” (2018), Atlas Contact op Wikipedia, ISBN 9789025453183, p. 243