kalde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kal·de

Werkwoord

vervoeging van
kallen

kalde

  1. enkelvoud verleden tijd van kallen
    • Ik kalde. 
    • Jij kalde. 
    • Hij, zij, het kalde. 


Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • kal·de
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord kalla
Naar frequentie 808
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kalde
[1]
kalder
kaldte
kaldt
volledig
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kalde
[2]
kalder
kaldte
kaldet
kaldt
volledig
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kalde
[3]
kalder
kaldete
kaldet
volledig

Werkwoord

kalde

  1. roepen
  2. benoemen, noemen
  3. (religie) benoemen als


Verwijzingen


Noors

Woordafbreking
  • kal·de
Naar frequentie 2139

Bijvoeglijk naamwoord

kalde, m / v / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van kald

kalde, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van kald


Nynorsk

Woordafbreking
  • kal·de

Bijvoeglijk naamwoord

kalde, m /v / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van kald

kalde, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van kald