joch

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • joch
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord (joch) -
verkleinwoord jochie jochies

Zelfstandig naamwoord

joch o

  1. (informeel) jongeman in de tijd rond de puberteit
    • Je laat je toch door dat joch niet op je kop zitten? 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be