inzetsel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·zet·sel
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van inzetten met het achtervoegsel -sel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inzetsel | inzetsels |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het inzetsel o
- wat men ergens inzet als opvulling van een beschadiging
- verordening, gebod
Synoniemen
- [1] versterking
Gangbaarheid
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inzetsel" herkend door:
57 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be