inwoner

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·wo·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord inwoner inwoners
verkleinwoord inwonertje inwonertjes

Zelfstandig naamwoord

inwoner m

  1. persoon die in een bepaalde plaats of een bepaald land woont
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be