interpelleren
Uiterlijk
- in·ter·pel·le·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘om inlichting vragen’ voor het eerst aangetroffen in 1592 [1]
- afgeleid van het Franse interpeller (met het voorvoegsel inter- en met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
interpelleren |
interpelleerde |
geïnterpelleerd |
zwak -d | volledig |
interpelleren [4]
- overgankelijk om opheldering of inlichtingen vragen
1.
- Het woord interpelleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "interpelleren" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "interpelleren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ interpelleren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 13
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel inter- in het Nederlands
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 73 %
- Prevalentie Vlaanderen 88 %