interpelleerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·pel·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
interpelleren

interpelleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van interpelleren
    • Ik interpelleerde. 
    • Jij interpelleerde. 
    • Hij, zij, het interpelleerde.