inboedel
Uiterlijk
- in·boe·del
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | inboedel | inboedels |
| verkleinwoord | inboedeltje | inboedeltjes |
de inboedel m
- de gebruiksvoorwerpen die horen tot de inrichting van een huis, zoals het meubilair, klein- en groothuishoudelijke apparatuur en de huishoudwaar (keukengerei en tafelwaar)
- De inboedel was goed verzekerd, dus na de brand konden we nieuwe meubels kopen.
- Het woord inboedel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inboedel" herkend door:
| 98 % | van de Nederlanders; |
| 95 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be