herbergier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·ber·gier
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘waard’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
  • afgeleid van herberg met het achtervoegsel -ier [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord herbergier herbergiers
verkleinwoord herbergiertje herbergiertjes

Zelfstandig naamwoord

de herbergierm

  1. (beroep) iemand die een herberg exploiteert
    • De oude herbergier overleed twee weken geleden. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen