handgift

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·gift
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handgift handgiften
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de handgiftv / m

  1. eerst verdiende geld van de dag
    • Handgift. Eén dag in de week hebben wij een markt voor de deur. Ik doe daar altijd zo vroeg mogelijk de boodschappen. Dat doe ik niet alleen omdat ik een hekel heb aan rijen en aan wachten, maar ook omdat de eerste klant bij een marktkraam kans maakt op een klein folkloristisch ritueel dat ik me niet graag laat ontglippen. Het gebeurt op onze markt lang niet bij alle kramen, althans niet voorzover [sic!] ik weet. Maar als ik als eerste iets koop bij de groentekraam dan krijg ik op het moment dat ik mijn geld overhandig te horen: "God zegen je handgift." [2] 
    • Op nummer 181, waar Abraham Canter ooit spoog op zijn "handgift", het eerst verdiende geld van de dag, domineert anno 1991 de strakke, modieuze gevel van Claudia Sträter. [3] 
  2. schenking waarbij de schenker nog in leven is
    • Uw nichtjes daarentegen vallen al meteen vanaf de eerste schijf van de erfenis onder het tarief van 35 %. Voor de hogere schijven loopt dat tarief verder op tot 50 à 70 %, waardoor zij al snel meer dan de helft van de erfenis moeten afstaan aan vadertje staat. Om die fiscale druk te beperken, kunt u uw toevlucht nemen tot een schenking bij leven. Kiest u voor een handgift, dan is de gift volledig vrij van belasting op voorwaarde dat u nadien nog minstens drie jaar in leven blijft. [4] 
    • Een andere manier om de belastingdruk bij terugkeer in Nederland 'aanvaardbaar' te houden, is ten minste tien jaar in België blijven. "Daarna ben je vrij voor Nederlandse schenkings- en successierechten", legt Van Oosterhout uit. In België kan het vermogen via een zogeheten handgift belastingvrij worden overgedaan aan kinderen. [5] 
Synoniemen

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen