glanzen
Uiterlijk
- glan·zen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
glanzen |
glansde |
geglansd |
zwak -d | volledig |
glanzen
- absoluut in zekere mate licht weerspiegelen of voortbrengen
- De worstelaars wreven zich in met olie tot zij glansden.
- ▸ Haar ogen glansden toen ze me aankeek. 'Dat jonge hout rookt ook zo,'zei ze. 'Mijn ogen prikken ervan.'[1]
1. in zekere mate licht weerspiegelen of voortbrengen
de glanzen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord glans
- Het woord glanzen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "glanzen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers
, ISBN 9789026346477
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Absoluut werkwoord in het Nederlands
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %