geroffel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·rof·fel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geroffel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het geroffelo

  1. het voortdurend snel herhalend slaan waarbij veel lawaai wordt gemaakt
    • De Tweede Kamer heeft woensdag met luid applaus en geroffel Emile Roemer uitgezwaaid als Kamerlid van de SP. Kamervoorzitter Khadija Arib prees de „grote vriendelijke reus” erom dat de SP onder hem het imago van „knorrige tegenpartij” van zich af heeft geschud.[2] 
    • Begin vorige week woog pessimisme over verdere fiscale maatregelen door de regering Trump zwaar op de dollarkoers. Maar de positieve economische verrassingen en het constante geroffel op de trommel door de Federal Reserve in diens commentaren waren genoeg om de verwachtingen voor een renteverhoging en daarmee steun voor de dollarkoers weer terug te brengen.[3] 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 17 jan. 2018
  3. de Telegraaf ENRIQUE DIAZ 03 apr. 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be