geeltje
Uiterlijk
- geel·tje
- uit het Bargoens, naar de gele tint die oudste versie van deze bankbiljetten had; in de betekenis van ‘biljet van f 25,-’ aangetroffen vanaf 1906 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geeltje | geeltjes |
verkleinwoord | - | - |
het geeltje o dim. tant.
- (financieel), (informeel) biljet van vijfentwintig gulden
- Heb jij nog een geeltje?
het geeltje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord geel
- Het woord geeltje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geeltje" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ geeltje op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "geeltje" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Zelfstandig verkleinwoord
- Financieel in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 73 %