gaper

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ga·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gaper gapers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de gaperm

  1. iemand die gaapt
  2. houten beeld met gapende mond en uitgestoken tong, uithangteken van drogisten en apothekers
  3. (tweekleppigen) Mya arenaria op Wikispecies (afkorting) van strandgaper
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen