fruitteler
Uiterlijk
- Geluid: fruitteler (hulp, bestand)
- fruit·te·ler
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fruitteler | fruittelers |
verkleinwoord |
de fruitteler m
- (landbouw) (beroep) iemand die fruitteelt
- ▸ Voor varkenshouder en fruitteler Mark van den Oever uit Sint Hubert was de maat vol en hij richtte de Farmers Defence Force op, een Facebook- en whatsappgroep waarin boeren zich konden verdedigen tegen willekeurige stalbezettingen. Zij groeiden door de stikstofproblematiek uit tot één van de organisatoren achter de boerenprotesten.[2]
- ▸ Nog vijf weken en dan gaat de appel- en perenoogst beginnen. Een ding is al zeker: de opbrengst zal een stuk lager zijn dan in 2019. "Maar wat er hangt, daarvan is de kwaliteit super", zegt fruitteler Cees Masteling in Marknesse.[3]
- Het woord fruitteler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Politie roept tegendemonstranten stalbezetting Boxtel op zich te melden” (Dinsdag 21 april 2020, 17:22), NOS
- ↑ Weblink bron “Minder appels dit jaar, 'maar wat er hangt, ziet er goed uit'” (Vrijdag 24 juli 2020, 06:05), NOS