teler

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·ler
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van telen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord teler telers
verkleinwoord telertje telertjes

Zelfstandig naamwoord

de telerm

  1. (beroep) iemand die zich bezighoudt met verbouwen van bloemen, planten, fruit enz
    • De telers maakten zich zorgen over de gestegen energiekosten. 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be