frontoffice

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • front·of·fice
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord frontoffice frontoffices
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

frontoffice m/o

  1. deel van een dienstverlenend bedrijf waar men direct contact heeft met de klant
     Björn Herwig (23 jaar) uit Veghel stond jaren in de keuken, in een restaurant op de Markt in Uden. "Het was hard werken daar. Op zich is daar niks tegen, maar het was toch niet wat ik zocht. Het werk dat ik nu doe, daar heb ik voor gestudeerd. Ik werk op de frontoffice in een hotel van de Efteling, zeg maar op de receptie van het hotel. Ik ontvang de gasten."[1]
Afgeleide begrippen
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 24 november 2023 Weblink bron “Bijna miljoen mensen wisselden vorig jaar van beroep” (Woensdag 14 maart 2018, 00:08), NOS