fris op

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fris op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opfrissen

fris (…) op

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opfrissen
    • Ik fris op. 
  2. gebiedende wijs van opfrissen
    • Fris op! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opfrissen
    • Fris je op? 

Gangbaarheid