frauderen
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- frau·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bedriegen’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
- afgeleid van het Franse frauder (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
frauderen |
fraudeerde |
gefraudeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
frauderen
- inergatief fraude plegen, oneerlijk handelen
- Er is bij die zaak grof gefraudeerd.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. gelden wederrechtelijk ontvreemden
Gangbaarheid
- Het woord frauderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "frauderen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %